Winterkoninkje,
Mijn oog valt op hoe je hier ligt
Alle beweging is gestopt, door jou, in mij, want jij bent bewegingloos.
Ik neem je in mijn handen
Je voelt koud
De temperatuur van mijn medelijden zakt mee
Wat is er gebeurd waardoor je hier strandde
Op het midden van het pad
Zo dood
Een verwondering overvalt me
De schoonheid die afstraalt van wat stopt te bestaan
De ingewanden ontbloot, lege ogen die staren zonder blik, de structuur van een vleugel ingeklapt, uitgestrekt, het kleinste pluimpje ooit
Nu wij zijn gedaan,
bestudeer ik ook de brokstukken van het dode lijf van jou en mij
Van wat er is nu we zijn toegekomen aan voorbij
Hoe zijn we daar geraakt, hoe valt het te ontleden en verstaan, wat we elkaar allemaal hebben aangedaan, o dode lichaam, vertel me je verhaal.
Ik leg het vogeltje ergens op een plaats
Om te rusten en verder te vergaan
En naar die plaats wandel ik regelmatig weer, keer op keer, staar ik naar hoe je daar ligt. Bestudeer ik het ver- en dichtbij-gezicht.
Soms lijkt het of ik je nog zie knipperen. Of het vleugeltje lichtjes flapt, op een briesje, van het leven dat ik er weer even in blaas.
Je blijft daar liggen. Ook na een dag, een paar dagen, een week een maand. Tot ik de plek waar we lagen niet meer vinden kan.
Voeden er zich mieren en allerlei andere muizenissen aan wat er van ons, het lijk, nog rest. Tot op de beenderen, de kern, het skelet, wordt het opgegeten en ook dat zal weer verder opgaan. In het alles en niets van wat er is, was en ooit nog zal bestaan. Het zal tot bodem en aarde vergaan.
Vergaan vraagt tijd. Om de schoonheid te zien ervan, ook. Van het winterkoninkje in zijn volle vlucht, dat vliegt hoger en hoger. De schoonheid van hetzelfde winterkoninkje dat aan zijn einde kwam en zijn laatste rustplaats vond. Wij zijn het winterkoninkje, de laatste ademstoot, de diepe zucht. Wat overblijft is enkel nog lucht. Altijd de lucht.
30 mei 2023