De zee-arend

Twee schreeuwen vormen één. 

Over de valleien stromend, kan je ze niet-niet-horen. 


Ze roepen, omdat het kan, omdat ze er zijn, omdat ze iets te zeggen hebben. Omdat ze haast de enigen in hun soort zijn die overblijven en er al die ruimte is om te vullen. En omdat ze zo hun innerlijke stem laten klinken en ze in de echo buiten zichzelf kunnen aanhoren. 


20 jaar zijn ze samen. Dit koppeltje zee-arend. Eindelijk klaar voor kindjes. Ze hebben lang gewacht tot de klaarheid. Ze voelen de pluizigheid al hangen. De dons die hun nest zal vullen. 

 

Tot de dag van het ongeluk. De donkere wolk die in volle vlucht tussen hen schuift. Het wijfje dat op een vonk van hoogspanning landt. 

Je denkt, ik zet me even, je strekt je vleugels, en met een slag is alles voorbij. Een draad die het lot dat in de sterren stond geschreven doet keren, onomkeerbaar, sidderen en beven. 


Het mannetje zet zich bij het stille verfomfaaide levenloze vrouwtje. 

Een dag passeert. Hij staart naar de ondergaande zon. De nacht gaat ook voorbij. 

Hij statig op wacht. En Wacht. En wacht. 

Zielig tot het duidelijk wordt dat de ziel is verdampt uit het lichaam.

Een stuk van hem dampt mee.  


Vliegt hij voort. Schreeuwt hij na. 


Een achtergrondstem in de documentaire over zijn leven vertelt hem: De arend kan niet alleen zijn. Hij hoort het en het schudt zijn veren door elkaar. Hij vliegt ervan weg. Ook dit is schokkend nieuws.

Kilometers vliegt hij. Weken op zoek naar een partner, een nieuwe pasvorm. Het ‘ik kan niet alleen zijn’ drijft hem, alsook de wind. Een andere arend in het Middelandse zeegebied is als een naald in een hooiberg. 

Hij zoekt met de moed der wanhoop, en kan radeloos niet vinden. 


Hij keert uiteindelijk weer, naar zijn roestplek. 

Telkens de stem zegt ‘je kan niet alleen zijn’, knikt hij zijn hoofd in zijn pluimen en zegt ‘toch doe ik het’. Want ik ben één. Ze zit nog in mij. Haar ziel nog met de mijne verstrengeld. Ik hoor haar nog. Haar deel in mij, mijn deel opgestaan en weggegaan toen ze weg werd gerukt.  


Hij vertrouwt. 

Dat een dag de wind zal keren en hij terug een ander één kan worden met twee. 

Tot dan wacht hij. En vervult hij zichzelf. Tot hij weet, ik kan alleen zijn. 

Vissen doet hij het liefst. Vliegen. Snelheid maken. De kracht van zijn klauwen voelen. Voor zich uit staren naar de ondergaande zon.Zijn pluimen netjes schikken. 

Hij kan het. Hij is weer klaar voor samen. 


En daar komt ze. 

Aangewaaid met die gedraaide wind. 

Het is een prospectie. Ze is nog jong, uiterst agressief. Ze komt eens kijken om dan weer voort te vliegen. 

Ze weet, eerst heb ik mezelf te ver-vullen. Eerst één worden met mezelf. Zo antwoordt ze de lokroep in zichzelf. Pas klaar voor samen keer ik dan weer. 

Vissen doet ze het liefst. Vliegen. Snelheid maken. De kracht van haar klauwen voelen. Voor zich uit staren naar de ondergaande zon. Haar pluimen netjes schikken. 

Ze kan het. Ze is klaar. Ze heeft hem gekozen. 

Ze weet de weg terug om hem te vinden. Haar naald in de hooiberg. Het moment. 


Die dag hoort hij haar schreeuw, 

En met zijn antwoord, 

Versmelten de klanken. 

In Eén. 


Hij volgt haar weken over zeeën die hij nog nooit heeft gezien. Naar de plaats waar zij zich wil nestelen en broeden. Een ongerepte vallei, een paar kilometers van waar ze is geboren. 

Hij zal nooit nog terugkeren naar de cycladen. 

Naar dat stuk van zijn ziel dat daar voor altijd zal blijven schreeuwen. 


Hij kan het. 

Zij kan het. 

Ze kunnen het. 

Ze willen niet alleen zijn. 



12 september 2022

De zee-arend
keyboard_arrow_up
menu

{{ popup_title }}

{{ popup_close_text }}

x