Kapot

“Het is gemakkelijker om te zeggen dat wij kapot zijn en ons te negeren dan te denken dat we een gepaste reactie vertonen op een kapotte wereld”. Dit zinnetje in het boek ‘Ongetemd leven’ van Glennon Doyle raakt me en gaat over gevoelige mensen. 

Ik voel me aangesproken.  

Kapot, vind ik een heerlijk woord. 

Het klinkt voor mij ‘echter’ dan stuk of defect of gebroken. 

Iets gaat kapot. Iets is kapot. 

Iets kapot wordt tegenwoordig al snel weggegooid. 

Het wordt bijna gemaakt om kapot te gaan. 

Ik ben niet zo van het weggooien. 

Ik hou van herstellen, fixen, tweeken, nieuw leven inblazen, een nieuwe bestemming geven, upgraden, … 

Maar wat als het ‘kapot’ op het eerste zicht echt wel definitief lijkt? 

Ik ga even een paar weken terug in de tijd, waar mijn geliefde natuurgebied plots tot ‘overstromingsgebied’ werd gepromoveerd.

Alles is hier kapot. 

Dat is mijn eerste reactie. Ik had het al een paar weken voor me uit geschoven om het onder ogen te gaan zien. Maar op zondag trok ik dan toch mijn dappere schoenen aan met de Lennie aan mijn zijde, en trok ik richting de voormalige groene oase vlak bij de deur. 

Mijn oplaadpunt. Mijn voedsel voor de ziel. De schone plek. 

De oase die onder water is komen te staan. 

Veel, verstikkend, vuil water, eindeloos lang.

De kudde van eiken draagt de sporen van de vuile zwarte drek een serieus stuk de hoogte in op haar stam. 

Ze dragen nu ringen, maar niet zo’n mooie en zuivere als aan hun binnenkant, als teken van ontwikkeling, als historie van hun groei. 

Dit zijn zwarte ringen, als in doffe donkere randen, een ring als symbool van het tijdelijke verbond dat ze sloten met het water. 

Een kenteken van hun strijd. 

Alles heeft de kleur rood en grauw gekregen. 

Het stinkt hier. 

Het is hier stiller. 

Ik zie vooral wat er niet meer is. 

Wat een catastrofe.

De wind steekt op, pakt me bij de haren en schudt me eens goed door mekaar. 

Blaast mijn ogen open. 

Roept het woord veerkracht. 

De baby’s van de meerkoeten zijn al opgegroeid tot stevige jongskes. 

De ouders zijn druk in de weer met het opnieuw bouwen van nesten. 

De lissen genieten van het podium en steken trots hun groene hoofden boven het grauwe rood uit. Er komt al een beetje jong gras terug piepen, zij het nog wat aan de verlegen kant. 

De reiger schreeuwt. De kikkers roepen en zwijgen dan plots – alsof betrapt op een valse noot. Er zoeft een libel. Een ‘Dragonfly’. Een draak dus in de feiten. 

En dan zie ik de appels op de grond. 

Appels?

Ik snor de bron op en zie de gevallen boom die ik al zo vaak passeerde. Elke keer ik er voorbij wandel spreekt die boom tegen mij. 

Meestal is hij kort van stof en zegt hij gewoon ‘hey’.

En ik zeg altijd iets terug. Iets in de lijn van hoe bewonderenswaardig ik hem vind, hoe prachtig. Wat een kastaar hij is, hoe hij het toch heeft klaargespeeld, een toonbeeld van …

Maar ik had hem nog nooit als een appelboom gezien. 

Wel als een gevallen boom, geraakt, waar op de gebroken stam nieuwe spin-offs zijn gegroeid die als aparte boompjes daar verder hun ding staan te doen. Lekker groen op een ruïne van schors. 

Hij spreekt me vandaag wat uitgebreider toe:

Kijk eens hoe kapot ik was.  

Hoe gebroken. 

Mijn stam helemaal doormidden door de slag van datgene wat er toen gebeurde maar ik al vergeten ben. 

Er leek toen geen enkele hoop meer voor mij. 

Alles leek toen verloren. Ik was verloren. 

Maar iets was er nog. Iets diepers dan mijn ik. 

Iets dat niet kapot wilde blijven. 

Iets dat herleefde. Iets dat zijn eigen borrelen niet kon tegenhouden.

Iets dat wilde ontsporen van het recht omhoog en recht vooruit. 

Op mijn kapotte stukken kwam nieuw leven dat zich voedde aan wat er diep in mijn wortels nog te rapen viel, wat opgeslagen lag in de diepste krochten van mijn ziel. Iets wat terug licht kreeg door de breuklijn, door de impact, door de hevigheid van de kapot-makerij. 

Zie mijn appeltjes nu eens blinken. Neem er eentje. 

Mijn vruchten voor jou. 

(Later hoorde ik dat het een oude appelsoort is, appeltjes voor in de koekenpan, heerlijke bakappeltjes … ).

Dus. ‘This too shall pass’. 

Veerkracht is zo’n fancy woord. Het klinkt ook een beetje verdacht ‘hulpverleners-achtig’. Daar moeten we mee opletten, iemand die onze ‘veerkracht’ wil ‘bewerken’. 

Maar als je het zo in actie ziet is het best wel cool. 

En is het ook echt wel natuur. 

Herstellen na de overlast. Terugveren na de tegenslag. 

Dealen en werken met moeilijkheden die in onze korf worden gegooid, of die we er zelf in leggen. Ons wendbaar aanpassen wanneer de verandering of stress ons met zijn handen de keel toeknijpt. 

Je kapot voelen is één ding, kapot zijn is een andere kwestie.

Ik voel alles. De schoonheid en de lelijkheid. De lichtheid en de zwaarte. De zuiverheid en de viezigheid. De vrucht en de wortel. 

Ik voel het drama, ik voel de vlucht van de libel, ik voel het water dat er niet meer is. Ik leg mijn hand op de ring en ik voel het levenssap dat door de eikenboom en zo ook even door mij stroomt. Ik draag de ring. 

Ik voel het kapot. En ik voel het terugveren. 

Ik ben gevoelig, en dat is mijn super-power. 

Het is een medaille met twee kanten.

Het is mijn zijn.

Het is hoe ik connecteer. 

Het is wat ik doe. 

Het is hoe ik spreek. 

Het maakt me soms wat ‘anders’.

Maar het is allesbehalve ‘kapot’. 

Het leeft als ik het laat leven. 

26 augustus 2021

Kapot
keyboard_arrow_up
menu

{{ popup_title }}

{{ popup_close_text }}

x